Identification-Classification
Waldrada Onzea maakt naast abstract en figuratief werk ook ruimtelijke installaties. Zij is schilder van opleiding. Naast olieverf op doek werkt zij met allerhande materialen zoals bister, latex, was, plastiek, metaal, plexiglas, objet-trouvé... Weerkerend element is het voortdurend deconstrueren en transformeren van vorm en materie. Voor Frame[d]-Identities selecteerde ik werk uit haar reeks Identification-Classification. Daarin ontrafelt en transformeert zij de menselijke figuur. Onzea thematiseert hierbij twee elementen: enerzijds het hedendaagse gegeven van identiteitsverlies en de kwetsbaarheid van de mens als individu. Onderhuids toont zij de dreiging die ervan uitgaat wanneer de mens gereduceerd wordt tot een meetbaar object. Anderzijds stelt zij zich de vraag: wat als het individu al zijn geheimen prijsgeeft? Wat blijft er dan nog over: de mens als artefact?
Onzea creëert een bevreemdende, beklijvende wereld waar de toeschouwer zelf deel van uitmaakt door de sporen die hij achterlaat.
Identification-Classification bevat zowel schilderijen, hangende vaandels, als ruimtelijk werk. De werken kunnen als een autonome entiteit op zich gezien worden. Maar door het repetitief materiaalgebruik vormen zij niet alleen inhoudelijk maar ook in vorm één grote installatie. Een installatie die nooit af is en voor Onzea een steeds evoluerende work-in-progress.
Op zwarte verticale luifels lijken portretten te verdwijnen, uiteen te vallen. Ze refereren niet naar een bestaand beeld. Ze zijn fictief, ontstaan uit de verbeelding. De gezichten zijn niet langer een visueel object, maar het tonen van een gebeuren. Alsof we getuige zijn van een op handen zijnde beroving van het menselijke beeld. Onzea deconstrueert de afbeelding. Maar elk portret is ook een nieuwe realiteit. Allen zijn ze gelabeld met een fictieve referentie: ze zijn geïnventariseerd. Het is telkens een spoor dat verwijst naar een fictieve identiteit, een Identity Reference. Ook haar andere schilderijen refereren naar een vaag beeld dat pas lijkt op te doemen aan het oog van de aandachtige kijker.
Omringd door de portretten, liggen op horizontaal hangende plexiglazen plaatjes duidelijk geïnventariseerde latex omhulsels van menselijke figuren. 'Ik herleid de mens tot een stuk huid, tot een afgietsel', zo stelt Onzea. De warme kleur van de verschillende lagen latex contrasteert met de kille metrische gegevens op de glazen plaatjes. In het tweede deel van de installatie staat een groot ijzeren frame waarin een levensgrote menselijk figuur hangt in een soort vruchtzak. (Het werk werd geselecteerd voor de Canvascollectie.) De houding van de figuur ontregelt. Maar ook noemt Onzea de hangende, horizontale houding de meest kwetsbare. Het roept een gevoel op van geborgenheid, maar ook onbehagen binnen een ijzeren gareel.
Elementen uit het oude forensische onderzoek naar materiële sporen en organische identificatie fungeren als kader en contrast in dit door Onzea geschapen, bevreemdende universum. Kleine vierkante werkjes op doek bewerkt met was en bister verbeelden de sporen van de tijd op de menselijke huid. In hangende plastiek containers zitten al dan niet fictief geklasseerde 'sporen'. Banale voorwerpen krijgen een geladenheid. Elk 'spoor' is gelabeld, het is een spel van evoceren en verbergen.
Onzea is gefascineerd door hoe mensen met hun persoonlijke gegevens omgaan. Door wat mensen doen met hun geheimen en de sporen die ze achterlaten. En hoe die sporen en geheimen een eigen leven gaan leiden. Maar ook hoe geheimen in de hedendaagse virtuele realiteit steeds meer aan intensiteit en waarde verliezen. In haar werk is er dan ook steeds een ongrijpbare rest die niet prijsgegeven wordt. Hierdoor baadt het geheel in een sfeer van geheimzinnigheid. Tegelijk gaat zij hier op een speelse manier mee om, in een steeds verdere ontdekkingstocht. Dit doet ze al dan niet in interactie met het publiek.
Ook het klasseren en archiveren is een terugkerend element in de installaties. De grote hangende figuur is volledig van zijn identiteit ontdaan of is nog ongeboren. Onzea geeft hem echter een administratieve identiteit. Een administratieve hergeboorte van de maakbare mens. Hiermee verbeeldt Onzea de in vraag stelling 'van de steeds meer werkelijkheid wordende mogelijkheid van een wereldwijde centrale database van virtuele identificatiegegevens: biometrische, sociale, religieuze, medische en juridische gegevens.' Die gegevens kunnen ook commercieel verhandeld en misbruikt worden.
Onzea deconstrueert het classificatiesysteem door voortdurend te spelen met fictie en realiteit. Wat is de waarde van zulk een systeem als individuele gegevens inwisselbaar worden? Techno-surveillance en antropotechniek onthullen, doen elk geheim verdwijnen. Onzea stelt zich daarbij de vraag: 'Beschouwt men het individu als exclusieve eigenaar van zijn persoonsgegevens? Kunnen sporen een autonoom bestaan gaan leiden, als deeltjes van een rondreizend gezelschap dat geheimen prijsgeeft telkens wanneer men erom vraagt?' Schuilt in de euforie rond de maakbaarheid niet het gevaar dat elke grens overschreden wordt zonder om te kijken? Waarbij het individu gereduceerd wordt tot een puur zijnde. Het werk van Onzea is een op handen zijnde beroving, maar op de rand van de ondergang volgt uitstel. Het is een verheviging van gevoelens vol mededogen voor het 'al te menselijke'.
© Eva Steynen, curator, Antwerpen, december 2008